WACHTKAMERFOBIE
Marianne van der Wal
Een aantal jaren geleden zat ik in de wachtkamer van mijn huisarts. Die keer was ik niet zo zenuwachtig. Het was dan ook niet voor mezelf maar voor mijn (toen vijfjarige) zoon met een onschuldige huidaandoening van voorbijgaande aard. Als ik voor mijn eigen lijf kwam, was het anders. Als alleen al mijn oren uitgespoten moesten worden, was ik, op zijn zachtst gezegd, ‘enigszins gespannen’. Concreet betekende dit: met wild kloppend hart en met hyperactieve darmen. Daar was zelfs mijn dagelijkse portie bifidobacteriën in mijn gezondheidsdrankje niet tegen opgewassen. 
 
Naar verluidt hebben een paar duizend Nederlanders in meer of mindere mate last van witte-jassen-fobie, ofwel: ‘latrofobie’. Dan zijn er nog duizenden mensen behept met een spinnenfobie, bloosfobie, hoogtevrees, smetvrees, en vele andere angsten, dus ik verkeer in goed gezelschap. Er bestaat zelfs een alfabetische lijst met zo’n 80 fobieën. Je kunt het zo gek niet bedenken of je kunt er bang voor zijn. Zo hoef je niet eens lesbisch te zijn om een ‘androfobie’ (angst voor mannen) te kunnen hebben. De aversie tegen vrouwen bestaat trouwens ook: ‘gynefobie’. Daar hoop je als lesbienne dan ook nooit last van te krijgen. Als Engelsman kan je last hebben van een Anglofobie. Dan zul je overigens wel moeten verhuizen en heb je er dus een probleem bij. Mijn werkgever vond mijn ‘ergofobie’ niet geloofwaardig en geen reden om thuis te kunnen blijven (ergofobie: angst om te werken) ... Maar ook de lijst met fobieën gaat met zijn tijd mee en werd onlangs aangevuld met de ‘nomofobie’: angst om zonder mobiel telefooncontact te komen. Deze angst is waarschijnlijk met genoegen door fabrikanten van mobiele telefoons toegevoegd en wordt gevoed door de reclame ‘word geen dinges’, met als boodschap: ‘blijf sms’en’, want anders ziet men je niet meer staan en ben je niemand. Tada! Weer een fobie erbij. Een opluchting voor alle spraakzame mobiele telefoonverslaafden die eindelijk een legitieme reden hebben voor hun ellelange telefoongesprekken. 

Mijn zoontje kende het verschijnsel ‘fobie’ nog niet en streek dan ook ontspannen op het zeil van de wachtkamer neer om de bekwijlde autootjes in de speelgoedbak om te kiepen op de ziektekiemrijke vloer. Niet bang voor langslopende spinnen, doktoren, of bacteriën.
Naast me zat een lange man van rond de zestig met verwilderd grijs haar, een stoppelbaard en een afgezakte spijkerbroek. Hij hield zijn handen drukkend tegen zijn maagstreek. De man, die een tamelijk norse uitstraling had, zat voorovergebogen op het houten wachtkamerstoeltje en draaide krampachtig een en weer. Hij kreunde af en toe wat, terwijl hij om zich heen keek. Zo nu en dan schoof hij grommend op zijn stoel heen en weer. Toen onze blikken elkaar kruisten, ontspande zijn lijdende lijf zichtbaar. De norse blik verdween en maakte plaats voor een geïnteresseerde blik. "Beet!" moest hij gedacht hebben. De stortvloed van woorden overviel me. Hij vertelde over zijn kleinkinderen die zijn ‘trouwe’ Rottweilers als rijpaarden gebruikten. Over hoe zijn kinderen werden lastig gevallen door een kinderlokker en hoe hij ooit met zijn vrouw een lijk onder een brug had aangetroffen. Ik werd ook volledig geïnformeerd over zijn visie op de toen woedende kredietcrisis. Intussen was hij helemaal rechtop gaan zitten en had zijn handen van zijn maag gehaald. Het gekreun had plaats gemaakt voor woorden. Ons gesprek (lees: zijn monoloog) dat hem blijkbaar afleidde, leek een heilzame werking op zijn gestel te hebben.
Ik was blij dat ik mij in de verloren tijd in de wachtkamer nuttig kon maken als (amateur)psycholoog met een kosteloos consult aan een zenuwachtige patiënt. De doktersassistente maakte hier echter abrupt een einde aan door mij het recept voor mijn zoon te overhandigen. De man leek teleurgesteld, en realiseerde zich dat zijn ‘one-man-show’ over was. Hij zei me gedag, aaide mijn zoon over zijn haar en boog weer voorover op het puntje van zijn stoel. Ik zag hoe hij zijn handen weer op zijn maag legde, en hoorde hoe hij het eerdere gezucht weer voortzette met een verkrampt gezicht.

Enige melancholie overviel me. Ik had het vandaag niet vervelend gevonden als ik wat langer in de wachtkamer had mogen zitten. Mijn latrofobie had plotseling plaatsgemaakt voor de angst om een patiënt alleen te moeten laten …


Share by: