Lichtpuntjes
Marianne van der Wal
Karlijn trok haar kraag omhoog en rilde toen de gure wind in haar nek blies terwijl ze met Joost over het bospad liep, achter hun lichtbundels aan. Het was aardedonker. In de verte sloegen de kerkklokken negen keer, maar met elke stap verder het bos in, vervaagde het geluid. ‘Zullen we maar teruggaan? Er is hier niks.’
‘Maar we zijn er net!’ zei Joost.
Karlijn ging tegen hem aan lopen en stak haar handen diep in haar zakken.
‘Ben je bang in het donker?’ plaagde Joost en hij maakte een spookachtig geluid.
‘Nee, ik heb het koud.’
Joost grinnikte. ‘Oké, dan gaan we wel terug, maar zullen we dan alleen dit pad nog uit lopen? Ik wil wel eens weten wat Jeffrey hier gisteravond heeft gezien en waarom hij zo hard naar huis is gerend. Jeffrey is normaal namelijk helemaal niet bang.’
Karlijn voelde kippenvel over haar lijf trekken toen er iets ritselde in de struiken. Haar lichtbundel fladderde tussen de struiken door en gaf het bos een spookachtige sfeer. Het leek wel of de bomen hun grillige takken plagerig naar hen uitstaken. Ergens in de duisternis klonk het klagende gepiep van een uil, geklapwiek van vleugels en toen was het stil. Karlijn richtte haar zaklamp weer op het bospad toen haar aandacht plotseling werd getrokken door een glinsterend voorwerp op de grond. ‘Wat is dat?’ Ze rende erop af en bukte zich, waarna ze het opraapte en aandachtig bekeek. Het was een ketting met een ovaalvormig doosje van metaal eraan, zo groot als een twee-euro-muntstuk. De ingezette roosjes op het doosje glinsterden in het licht van haar zaklamp.
Joost boog over haar heen. ‘Wat heb je daar nou?’ vroeg hij terwijl hij zijn zaklamp op het sieraad richtte. ‘Dat lijkt wel een medaillon! Misschien zit er wel iets in. Maak eens open.’
Karlijn zette haar nagel tussen de boven- en onderkant. Het dekseltje veerde omhoog. Aan de binnenzijde verscheen een vale foto van een jonge man en een vrouw in een innige omhelzing. ‘Ah, wat schattig.’
‘Wie zouden dat zijn?’ vroeg Joost.
Karlijn ging rechtop staan en klapte het medaillon weer dicht. ‘Dat moeten we wel weten, anders kunnen we het niet teruggeven.’ Ze stak het medaillon in haar jaszak en liep weer verder het bospad in.
‘Maar daar kom je nooit achter, want het kan van iedereen zijn. Hier lopen zo veel mensen. En wat maakt het ook uit. Misschien missen ze hem niet eens.’
‘Natuurlijk wel! Dit is een foto van twee mensen die van elkaar houden. Zij willen deze ketting vast heel graag terug.’
Joost sloeg zijn handen open. ‘Misschien kunnen we hem bij het politiebureau afge..’ Zijn adem stokte.
‘Wat is er?’ vroeg Karlijn.
Joost scheen alle kanten op met zijn zaklamp. ‘Ik hoor iets.’
‘Wat dan?’ Karlijn luisterde aandachtig. Er klonk geschraap van metaal op metaal, maar waar kwam dat geluid vandaan? Ze draaide om haar as en stond abrupt stil toen ze verderop in het bos een zwak licht tussen de bomen door zag schijnen. ‘Ik zie een lamp! Daar zit iemand!’ fluisterde ze. ‘Maar wat is dat voor geluid?’
‘Dat is een seriemoordenaar die de messen slijpt voordat hij kinderen gaat vermoorden op kerstavond,’ grapte Joost. Hij scheen op zijn ontblote tanden en gromde.
‘Hè bah, doe niet zo eng!’ Ze gaf hem een harde por in zijn zij en schoot in de lach. ‘Dit is niet grappig, Joost!’
‘Waarom lach je dan?’
‘Omdat je er heel gek uitziet zo. Je lijkt wel een zombie. Maar effe serieus: het is toch raar dat er ’s avonds laat nog iemand in het bos is?’ Ze luisterde nog eens goed. Een koude rilling gleed over haar rug. Het geschraap was gestopt en dat was eigenlijk nog veel enger. Het was alsof zo’n zwarte, harige huisspin net nog op de muur zat en twee tellen later uit het zicht verdwenen was.
‘Misschien is het de boswachter,’ stelde Joost haar gerust. ‘Hij moet ’s nachts opletten of mensen niet stiekem dieren doodschieten en of dat ze de ruïne bij de grafheuvel niet kapotmaken. Kom, we gaan kijken.’
Karlijn sloop aarzelend tussen de bomen door, achter Joost aan naar de verlichte plek in het bos. De snijdende wind blies onophoudelijk in haar gezicht en haar ogen begonnen te tranen.
Toen ze de verlichte plek op ongeveer tien meter afstand genaderd waren, deed Joost zijn zaklamp uit en ging hij op zijn hurken achter een struik zitten. Alleen zijn silhouet was nog zichtbaar. Karlijn volgde zijn voorbeeld en duwde de takken krakend opzij.
‘Sst,’ siste Joost.
Karlijn hield haar adem in toen ze tussen de takken door keek. In de struiken stond een tent die werd verlicht door een veldlamp op de grond en het tentdoek klapperde als een fladderende vogel. Vóór de tent zat een man op een krukje. Karlijn schatte in dat hij iets ouder was dan haar vader. Hij staarde voor zich uit en roerde in een vast ritme met een vork in een pannetje op een gasstelletje. Uit het pannetje steeg damp op die oploste in de windvlagen. Het gepiep en gekras ging haar door merg en been. Was dit de man waarvoor Jeffrey gisteren zo hard was weggerend? Karlijn bekeek hem nog eens goed en vroeg zich af waarom hij drie medailles op zijn jas had gespeld. Toen haar oog viel op een langwerpig voorwerp dat tegen de tent stond, ging er een schokgolf door haar lijf. Het was een geweer! Was de man een jager?
‘Wat is dat voor zwerver die geen geld heeft voor een campingplek?’ fluisterde Joost en hij ging rechtop staan.
‘Maar wie gaat er nou alleen in een donker bos kamperen?’ fluisterde Karlijn. ‘Morgen is het Kerstmis! Wat zou er met hem zijn?’
‘We kunnen het vragen,’ zei Joost zacht.
Karlijn kreeg weer een koude rilling. Misschien was de man wel een moordenaar die was ontsnapt uit de gevangenis. En als het een jager was, zou hij zich zeker betrapt voelen en boos worden. ‘Heb je dat geweer niet gezien? Straks schiet hij!’
‘Natuurlijk schiet hij niet op ons.’ Joost pakte haar hand en trok haar overeind. ‘Kom, heldin.’
Overbluft door Joosts reactie, liep Karlijn achter Joost aan, op de man af, die nog steeds met zijn vork over de bodem van het pannetje schraapte. Vlak voor de tent bleven ze staan. De geur van kippensoep die opsteeg uit het pannetje drong haar neus binnen en leidde haar even af van haar angst, totdat de man ineens verschrikt opkeek en stopte met roeren.
De vork kletterde tegen de rand van de pan toen de man opsprong en zijn geweer oppakte. Zijn kruk viel achterover toen hij een stap achteruit deed en de loop van zijn geweer op Karlijn en Joost richtte.
Karlijn sprong achteruit, botste tegen Joost en slaakte een gil. Ze sprong achter een boom en keek langs de stam naar de man met zijn geweer. ‘Niet schieten!’ riep ze. ‘Joost!’ Haar hart bonkte in haar keel en ze merkte dat ze adem tekortkwam.
‘Waar zitten jullie?’ schreeuwde de man.
‘Stop!’ riep Joost, maar de man liet zijn geweer niet zakken en richtte hem in hun richting van de ene naar de andere boom. De loop van het geweer bewoog van links naar rechts.
Karlijn hield haar adem in. Haar hart sloeg dubbel zo snel als anders. ‘We willen alleen maar …’
‘Wat maar? Maak dat jullie wegkomen voordat ik jullie wat aandoe!’ bulderde de man hijgend.
‘Leg dat geweer weg!’ riep Joost. ‘Anders halen we de boswachter erbij!’
De man gromde. ‘Ga weg, of ik schiet!’
‘Sst!’ siste Karlijn naar Joost. Ze beet op haar lip. De man werd alleen maar woedender, maar hoe moesten ze nou wegkomen? Eén schot en ze waren dood. Die engerd stond zo dichtbij! Ze kon zijn snelle adem horen raspen. Ze twijfelde. Er was maar één manier: slimmer zijn. Langzaam deed ze een stap opzij en stak haar handen in de lucht. De man stond op nog geen vijf meter afstand vóór haar en Karlijn stond te trillen op haar benen. Ze keek recht in de loop van zijn geweer. ‘G-goed, we eh, gaan weg,’ zei ze met bibberende stem. ‘Sorry, we wilden u écht niet storen. Rustig maar, het komt goed.’
Toen Joost zijn zaklamp weer aan deed en recht in het gezicht van de man scheen, richtte deze zijn geweer meteen op Joost. De loop van het geweer trilde. De man wiebelde van zijn ene op zijn andere voet. Zijn borstkas ging snel op en neer en er liepen zweetdruppels van zijn voorhoofd.
‘Doe dat gewee…’ begon Joost, maar Karlijn gaf hem een por in zijn zij.
‘Het spijt ons echt,’ zei ze zacht.
De ijzingwekkende stilte die erop volgde duurde wel een minuut. Het enige dat Karlijn hoorde was haar ademhaling en die van de man. Haar hele lijf beefde.
‘Ik schrok me kapot!’ riep de man ineens. ‘Wat doen jullie op dit tijdstip in het bos?’ Langzaam liet hij zijn geweer zakken en hield het stevig vast met de loop omlaag.
Toen Karlijn haar adem weer onder controle had, klikte ze haar zaklamp ook weer aan en zei: ‘We eh … wilden echt alleen maar weten waarom u hier helemaal alleen in het bos zit …’
De man fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat vind ik gewoon fijn.’
‘Maar dit is toch helemaal geen fijne kampeerplek?’
De man snoof. ‘Ik heb wel slechtere gehad, maar ga nou maar. Laat me met rust.’ Hij keek schichtig om zich heen en zette zijn geweer tegen de tent. Toen zette hij het krukje rechtop en ging zitten. Hij woelde met zijn handen door zijn haar. ‘Ik trek dit niet. Ga maar weg. Doe het voor je eigen veiligheid.’
Karlijn snapte er niets van. Waarom deed die man zo boos? ‘Hoe bedoelt u?’
‘Laat maar,’ bromde hij. ‘Ga gewoon!’
‘Oké, oké,’ stemde Karlijn in. ‘Maar …’ Ze grabbelde in haar jaszak en trok de ketting met het medaillon eruit. Deze liet ze voor zijn gezicht bungelen. ‘Is deze ketting van u?’
De man richtte zich op en keek met grote ogen naar de ketting. Zijn mond viel open. ‘Hoe kom jij hieraan?’
‘Die hebben we net in het bos gevonden.’
‘Die is van …’ De man opende zijn hand en Karlijn liet het sieraad in zijn hand glijden. ‘Ik ben hem verloren.’
‘Wie zijn dat op de foto?’ vroeg Karlijn.
De man negeerde haar vraag. ‘Bedankt voor het terugbrengen. Ik zou het fijn vinden als je me nu alleen laat.’
‘Maar meneer, morgen is het Kerstmis.’
De man zuchtte. ‘Daarom juist. Met kerst ben ik liever alleen.’
Karlijn fronste haar wenkbrauwen. ‘Maar met kerst hoor je toch bij je familie te zijn? Gezellig samen bij de kerstboom, naar de kerk, samen eten en spelletjes doen.’
‘Ja, dat doen wij ook altijd,’ zei Joost. ‘Schaakspelletjes, Monopoly en de hele familie komt ook altijd bij ons eten.’
De man schudde zijn hoofd. ‘Ik woon al jaren alleen, dus niemand mist mij.’
‘Heeft u verder dan geen familie?’ vroeg Joost.
‘Jawel, nog een paar broers en zussen, maar moet ik me dan gezellig met hen volvreten met kerstkransjes, terwijl … Zalig Kerstfeest!’
‘Maar kerst is het feest van samenzijn, zeggen ze toch altijd?’ vroeg Karlijn.
De man snoof. ‘Met wie moet ik nou samenzijn? Mijn familie mag me niet.’
‘Misschien denkt u dat alleen maar en vinden ze u best aardig,’ antwoordde Karlijn.
‘Heeft u geen vrienden?’ vroeg Joost.
‘Niet meer. Ik ben ook helemaal geen goede vriend. Van mij hoeft kerst niet meer.’
‘Maar waarom niet?’ vroeg Karlijn.
‘Je geeft het niet op, hè dame?’
Karlijn glimlachte. ‘Ik begrijp het gewoon niet.’
‘Oké.’ Hij zuchtte lang, nam een hap lucht en zei: ‘Ik zat vroeger in het leger, jongens. Ik was militair en werd vaak voor vredesmissies uitgezonden naar landen waar het oorlog was. Vijfentwintig jaar geleden was er een burgeroorlog in Bosnië. We brachten voedsel aan de mensen daar en we beschermden ze tegen de vijand, tenminste, dat was de bedoeling. We trokken dagen en nachten met elkaar op, dus je maakte ook vrienden, zelfs in een oorlog. Bob was niet alleen mijn buddy die op me lette en me hielp, maar ook mijn beste maat. Wat hadden wij een lol. Zelfs zonder woorden konden wij nog lachen met elkaar.’ De man slikte hoorbaar en beet op zijn nagels. ‘Op een dag liepen we in een hinderlaag. De vijand begon te schieten. Bob is daarbij omgekomen en ik kon niets doen om hem te beschermen. Wat ben ik dan voor vriend?’
Karlijn staarde hem zwijgend aan verbrak pas na een halve minuut de stilte. ‘Jeetje, wat verschrikkelijk. Uw beste vriend …’
De man staarde naar de medailles op zijn jas. ‘Eigenlijk ben ik deze niet waard.’
‘Vast wel,’ zei Karlijn. Ze bekeek de ronde en kruisvormige medailles die met gekleurde lintjes op zijn jas waren gespeld. ’Wat zijn dat voor medailles?’
‘Dat zijn onderscheidingen die je krijgt als je heel dapper bent geweest.’
‘Dan heeft u die vast verdiend, anders had u ze niet gekregen. U heeft gevochten voor vrede omdat andere mensen dat niet durfden.’
‘Er zijn daar te veel mensen doodgegaan.’
‘Misschien vindt u het een gekke vraag, maar waarom wilt u nou geen Kerstmis vieren dan?’
De man ademde diep in en hield het medaillon tegen zijn borst. ‘Mijn beste vriend overleed op kerstavond.’
Karlijns mond viel open en ze keek Joost aan.
Joost sloeg zijn hand voor zijn mond en zei niets.
‘Begrijpen jullie nu dat ik met kerst liever alleen ben, hier in het bos, waar niemand me kan vinden? Nou, ja, behalve jullie dan.’ Hij staarde de duisternis in en blies in zijn handen terwijl de wind door zijn haren waaide. ‘Bob en ik banjerden daar ook altijd graag door de bossen, ook al moesten we voor de veiligheid altijd ons geweer meenemen.’
‘Maar met kerst moet u niet alleen blijven,’ zei Karlijn.
De man staarde haar aan, maar zweeg.
‘Vierden jullie tijdens de oorlog ook Kerstmis?’ vroeg Joost.
De man keek hem recht aan en er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht. ‘Jawel. Bij de kerstviering speelde ik saxofoon en Bob piano. Man, wat kon hij pianospelen! Dat was zó gezellig. Dan vergaten we heel even dat het oorlog was.’ Hij pakte het medaillon tussen zijn vingers en wreef eroverheen.
‘Bob had vast niet gewild dat u nu met kerst alleen was, denk ik,’ zei Karlijn. ‘Waarom komt u niet bij ons kerst vieren?’
‘Ik weet het niet.’ De man opende het medaillon en staarde met een weemoedige blik naar de foto.
‘Bent u dat?’ vroeg Karlijn na enige tijd.
‘Nee.’ Zijn ogen werden vochtig. ‘Dit is Bob met Anna, zijn vrouw … vlak voordat hij met mij naar Bosnië vertrok.’
‘Maar waarom draagt u zijn ketting?’ vroeg Joost.
‘Toen Bob zwaargewond werd afgevoerd naar het ziekenhuis, ging ik met hem mee. Net voordat hij overleed, gaf hij mij het medaillon met de vraag of ik het aan zijn vrouw wilde geven. Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen naar haar toe te gaan toen ik weer terug in Nederland was. In mijn hoofd bleef het oorlog. Ik was bang en ik maakte steeds ruzie met mijn vrouw, dus ze ging bij me weg. Mijn familie wist niet wat ze met me aan moesten. Ik was boos op iedereen en op mezelf, want ik had gefaald in Bosnië.’ Hij begroef zijn hoofd in zijn handen. ‘We konden de burgers daar niet voor alle gevaar beschermen.’
‘Maar u heeft toch gedaan wat u kon? Als u niks had gedaan om ze te helpen, waren er misschien nog wel veel meer mensen doodgegaan.’
Hij zuchtte lang en wreef in zijn ogen. ‘Ik ben een loser. Ik heb nog niet eens het graf van Bob bezocht. Wat ben ik nou voor vriend?’
‘Ga erheen dan,’ zei Joost.
‘Ik wil wel, maar ik kan het niet. Ik ben bang.’
‘Bang? Waarvoor?’ vroeg Joost.
‘Ik weet het niet. Het is te heftig.’
‘Maar dan gaan wij toch met u mee?’ vroeg Karlijn.
De man staarde haar aan en begon op zijn nagels te bijten. ‘Ja, maar wat nou als …’ Hij slikte zijn woorden in.
Karlijn trok haar wenkbrauwen op. ‘Als het niet lukt, gaan we gewoon weer terug, samen.’
De man knikte. ‘Het is mijn grootste wens om mijn vriend de laatste eer te bewijzen, maar …’
‘Daar gaan wij u dan bij helpen. Laten we samen naar Bob gaan, juist nu.’
Hij staarde Karlijn aan en knikte. ‘Dat is wel heel aardig van jullie.’
‘Maar alleen als u belooft om Kerstmis niet meer alleen in een donker bos gaat vieren.’
De man glimlachte. De spieren in zijn gezicht ontspanden. ‘Beloofd.’ Hij stak zijn hand uit en gaf Karlijn en Joost een hand. ‘Ik had me nog niet eens voorgesteld. Ik ben Johan.’
‘Zullen we de tent dan maar afbreken, Johan?’ grinnikte Joost.
‘Goed idee. Ehm, jongens, het spijt me van straks. Ik kon er echt niets aan doen. Soms heb ik geen controle over mezelf. Door die oorlog schrik ik nog steeds overal van. Als ze vuurwerk afsteken, zit mijn hart in mijn keel.’
‘Jee …,’ zei Joost. ‘Dan heeft u met oudjaar geen fijne dag.’
‘Dat klopt, dat is verschrikkelijk. Het brengt me terug naar de beschietingen daar en dan wordt het weer oorlog in mijn hoofd.’
Het sierhek bij de ingang van de begraafplaats piepte toen Joost het opendraaide, waarna ze met zijn drieën het grindpad van de begraafplaats op liepen. Het pad werd geflankeerd door dikke beukenbomen en gebogen lantaarns die een bescheiden licht verspreidden. Het was gaan sneeuwen. Dikke sneeuwvlokken dwarrelden tussen de takken van de beukenbomen door en hulden de begraafplaats in een helder licht. De sneeuw knerpte onder hun voeten en bedekte de graven met witte dekentjes.
Joost snelde van graf naar graf en Karlijn liep naast Johan, die steeds stiller werd. Bij elk graf bleven ze even staan en lazen ze de namen op de grafzerken. In de verte liepen een oude man en een vrouw met een bos bloemen naar een graf en achter hen sloeg iemand het hek achter zich dicht.
Johan keek verschrikt om en bleef verstijfd staan. Hij begon weer op zijn nagels te bijten en keek om zich heen. Karlijn zag dat zijn handen trilden. ‘Gaat het wel?’
Hij knikte en na een lange zucht liep hij door.
Zwijgend liepen ze langs de graven. Soms bleef Karlijn even staan om de namen beter te kunnen lezen. De bloemen die op sommige graven lagen, waren inmiddels bedekt met een laagje sneeuw. Verderop zette een vrouw een rood potje met een flikkerend lichtje op een graf. Het verspreidde een warme gloed over het graf. Karlijn wilde er voorbijlopen, maar stopte toen Johan naast de vrouw bleef staan en naar het graf staarde.
De vrouw naast hem had haar gezicht begraven in haar handen en scheen zich niet bewust van Johan. Karlijn vroeg zich af waarom Johan precies hier ging stilstaan en wierp een blik op de grafzerk. Toen ze de tekst las, kreeg ze een koude rilling. “Bob van Gelder, 2-11-1968 – 24-12-1994, echtgenoot van Anna. Waar woorden tekortschieten, spreekt de muziek; Hans Christian Anderson.”
Karlijn was verrukt. Er stond Bob! Johan had hem gevonden.
Johan haalde zijn ketting van zijn hals en legde deze naast het graflicht in de sneeuw. ‘Je ketting is ook weer thuis, Bob.’
Met een ruk draaide de vrouw naast Johan haar hoofd opzij. ‘Wie bent u?’ vroeg ze.
‘Ik ben Johan Velthuis,’ antwoordde hij en hij bleef naar het graf staren.
De vrouw staarde hem lang aan. ‘Johan Velthuis?’
Johan knikte.
‘Heeft u in Bosnië gediend?’
Johan keek haar verschrikt aan. ‘Ja, samen met Bob. Waarom vraagt u dat?’
De mond van de vrouw viel open. Nadat ze hem enkele seconden had aangestaard, stak ze haar hand uit. ‘Ik ben Anna, Bobs vrouw, eh weduwe. Ik heb veel over je gehoord, Johan. Jij was de enige die hem nooit in de steek liet, als het gevaarlijk werd en iedereen vluchtte. Jij was Bobs beste vriend en zijn muziekmaatje. Bob had het altijd over jou. Vooral over hoe jij voor de lol zijn pianostukken met jouw saxofoon erbij kon verpesten.’
Johan grinnikte. ‘Dat klopt. Ik dolde graag met hem. Het was soms een mooie tijd, maar Bob miste je verschrikkelijk als we op missie waren.’ Hij bukte, raapte het medaillon op, veegde de sneeuw eraf en gaf het aan Anna. ‘Sorry dat ik het je nu pas kan geven. Het is van jou.’
Ze pakte de ketting aan, opende het medaillon en staarde naar met grote ogen naar de foto. Haar ogen werden vochtig.
Karlijn keek even weg. Ze wist even niet wat ze moest zeggen, maar dat de ketting op kerstavond bij Anna terugkwam, vond ze bijzonder. ‘Het is wel erg toevallig dat jullie elkaar precies op kerstavond zien!’
‘Dat is geen toeval,’ antwoordde Anna. ‘Elk jaar op zijn overlijdensdatum zet ik een lampje op zijn graf. Kerst is het feest van het licht.’ Ze keek Johan aan. ‘Jullie waren een lichtpuntje in de wereld, Johan. Bob en jij hebben zo hard gestreden voor vrijheid en vrede.’
Johan glimlachte. ‘Liever vechten voor vrede dan hopen op een wonder.’
Anna wierp een snelle blik van Joost en Karlijn naar Johan. ‘Zijn dit je kinderen?’ vroeg ze hem.
Johan lachte. ‘Was dat maar waar. Zij zijn wel mijn lichtpuntjes. Zonder hen had ik hier nooit gestaan.’
‘Hoe komt dat zo?’ vroeg Anna en ze veegde de sneeuw van zijn jas.
‘Dat is een lang verhaal,’ zei Johan.
‘Dat geeft niet. We moeten maar eens bijpraten, Johan. Ik wil alles van je horen,’ stelde Anna voor. ‘Waarom komen jullie morgen niet bij mij voor het kerstdiner?’
‘Nou eh, ik, ik …’ stotterde Johan. Hij draaide zijn hoofd weg.
‘Laten we het leven vieren zoals Bob dat had gewild,’ zei Anna. ‘Samen eten, een beetje muziek maken. Bobs piano staat er namelijk nog en ik kan wel niet zo goed spelen als hij, maar samen kunnen we er vast wat van maken.’
Johan keek Anna opgetogen aan. ‘Goed idee. Dan neem ik mijn nieuwe saxofoon mee!’
Anna lachte. ‘Ja, doe maar! Maar nu niet vals spelen, hè? Muziek maakt alles mooier, Johan.’ Ze keek Karlijn en Joost aan. ‘Jullie komen toch ook, hè?’
‘Ik denk het niet, want mijn vader en moeder vinden het wel fijn als ik thuis ben met de kerst,’ antwoordde Karlijn. Ze keek naar Johan, die al secondenlang naar Anna stond te staren met een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Ik denk dat jullie het zonder ons ook wel heel gezellig zullen hebben.’